Zaterdag 6 september

Elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn.

Deuteronomium 11 vers 24

 

Bij een gever hoort een ontvanger die het gegevene in ontvangst neemt. God schonk het land Kanaän aan het volk Israël zonder daar enige voorwaarde aan te verbinden. Het volk moest het land echter zélf in bezit nemen.

De gave was er: het land. Aan de aartsvaders was het beloofd, nu stond het volk voor de grens. Zij moesten hun voetzolen op dat land zetten.

God belooft nu grote dingen aan alle mensen, ja, grotere dingen dan een land op de aardbol. Hij biedt hun verzoening, vrede met Hem, zondenvergeving, het eeuwige heil en een hemelse woning aan.

Ook voor deze gaven geldt: je moet die wel zelf in bezit nemen. Je moet er je voet op zetten. Je moet daarvoor zelf tot God gaan met berouw en belijdenis van je zonden. Je moet zelf de Heiland aangrijpen als de Enige Die je kan redden.

Wie zo Gods gaven in ontvangst neemt, wordt een rijk en gelukkig mens. Alles wat God geeft, is dan werkelijk je eigendom geworden. Nooit kan dat je afgenomen worden.